Crip: een introductie

Gert-Jan Vanaken
16 min readMar 8, 2021

--

door Gert-Jan Vanaken & Leni Van Goidsenhoven

‘Crip’ is de verkorte, informele term voor ‘cripple’ of kreupel. Aanvankelijk functioneerde deze term louter als scheldwoord, voornamelijk gericht tegen mensen met zichtbare fysieke handicaps. Sinds de jaren zeventig van
de vorige eeuw eisten mensen met een handicap echter deze term op voor zichzelf. Crip werd geclaimd om een nieuwe, kritische betekenis te geven aan het woord. Naar de buitenwereld toe werken de hardheid en negatieve bijklank van het woord crip doelbewust provocatief en shockerend. De in-group betekenis van crip is dan weer ironischer en spreekt voornamelijk de onderlinge solidariteit aan tussen mensen met een afwijkend
lichaam[1].

Tegen een blauwe achtergrond hangt een rolstoelgebruiker op artistieke wijze met hoofd naar beneden en armen gespreid boven een podium tijdens een dansopvoering. ©SinsInvalid

Crip duidt niet op een duidelijk omlijnde, vaststaande identiteit, crip is veeleer een kritische positie en attitude die men kan opnemen ten opzichte van dominante normen. Centraal in deze positie staat het expliciet omarmen van het abjecte, kreupele lichaam en bijgevolg een duidelijk verzet tegen het systeem dat dergelijke lichamen probeert uit te sluiten[2]. De term crip haalt zo veronderstelde tweedelingen onderuit tussen het onbegeerlijke, gehandicapte lichaam versus het begeerlijke, valide lichaam. Crip functioneert op die manier grotendeels parallel met hoe de term ‘queer’ geclaimd en ingezet wordt door sommigen binnen de LGBTgemeenschap
(nu LGBTQIA+).

Recenter gingen ook academische denkers aan de slag met de term crip, in de vorm van ‘crip theorie’. Het theoretisch werk staat daarbij steeds in verband met activisme, artistiek werk en de leefwereld van mensen met een handicap. Het academisch werk rond crip navigeert tussen een kritisch voortbouwen op het vakgebied disability studies en het uitbreiden van queer theorie. Men zou kunnen stellen dat disability studies zich in het verleden te weinig heeft bezig gehouden met queer en seksualiteit en dat queer theorie in het verleden te weinig aandacht had voor handicap. Crip theorie kan dus gezien worden als de verstrengeling van queer theorie en disability studies[3]. Belangrijke denkers hierin zijn Eli Clare, Carrie Sandahl, Robert McRuer, Anna
Mullow, Ellen Samuels en Alison Kafer. In vergelijking met de Engelstalige wereld, kent crip theorie in België en Nederland anno 2021 nog maar weinig ingang. Binnen de Nederlandstalige context werken onder andere Charlotte
Goessaert
, Anaïs Van Ertvelde en Leni Van Goidsenhoven rond crip, zowel in theoretische, artistieke als in meer activistische settings.

Geschiedenis

In de jaren zeventig van vorige eeuw, kende de term crip opgang in Noord-Amerika, gelijklopend met de opkomst van de burgerrechtenbeweging voor personen met een handicap. Mensen met een beperking identificeerden zich met deze informele, ironische en provocatieve term niet in het minst om zich af te zetten tegen het gedateerde term ‘handicapped’ en de meer officiële en formele termen als ‘beperking’ of in het Engels: ‘disabled person’ en ‘person with a disability’. In tegenstelling tot officiële erkenning van een beperking van overheidswege, kon de term crip gebruikt worden door al wie zichzelf voelde verschillen van het ideaalbeeld van een ‘gezond en valide lichaam’[1].

Zowel mensen met een lichamelijke, sensorische als cognitieve beperking, psychiatrische kwetsbaarheden, chronische ziekten en mensen wiens lichaam niet in het diagnostisch hokje past omdat hun lijden niet erkend wordt, gingen zich identificeren met crip [4]. De term crip gaat dus duidelijk voorbij aan louter zichtbare, fysieke handicaps en kent zelfs geen vastomlijnde grenzen.
Sterker nog: de grenzen van wie en wat crip is, staan voortdurend ter discussie. De openheid en veranderlijkheid van crip maakten en maken het tot een begrip dat zichzelf steeds opnieuw in vraag kan stellen, herdefiniëren en kritische posities kan blijven innemen ten opzichte van maatschappelijke normen. Die uitgestrektheid en openheid van crip maakt het dan ook bijzonder aantrekkelijk voor wie eerder geen plek vond in disability gemeenschappen. Doorheen de jaren, ging crip steeds meer staan voor een vorm van trots, onderlinge solidariteit en politieke daadkracht voor personen met een beperking. In combinaties als ‘crip moves’, ‘crip shots’, ‘crip poetry’ kreeg het woord als adjectief de betekenis van ‘cool’ op een manier die
verschil ten opzichte van zogenaamd normale lichamen vol zelfvertrouwen omarmt. Vanuit een gemarginaliseerde positie eisten mensen met een handicap dus een term op die aanvankelijk tegen hen gebruikt werd en gaven hun eigen, kritische invulling hieraan. Er is met andere woorden sprake van een gelijktijdig proces van identificatie en disidentificatie. Crip doet zo voor niet-normatieve ‘bodyminds’ (samentrekking van lichaam en geest) wat de omvattende, fluïde term queer doet voor genderidentiteit, genderexpressie en
seksuele voorkeur [2].

Ook kunstenaars gingen met crip aan de slag: Lorenzo Milam gebruikte het woord in de titel van zijn memoir Cripple Liberation Front Marching Band Blues (1983), de dichter Cheryl Marie Wade integreerde het in haar schrijven en ook nog in de jaren 1980 was er de rockband ‘The Cripples’. In 1995 verscheen de rauwe film Vital Signs: Crip Culture Talks Back waarin verschillende kunstenaars, schrijvers en activisten op een artistieke manier hun mening gaven over handicap.

Poster van Netflix documentaire Crip Camp: a Disability Revolution. Een jongeman met gitaar in één hand over de schouder, duwt een jongen in een rolstoel tegen de achtergrond van een groene omgeving met enkele barakken.

Ook comedians als DeFelice, Jula Trahan en Terry Galloway identificeren zich als crip en queer en verwerken dat in hun performances. Meer recenter zijn ook de Finse performance kunstenaar Sonja Jokiniemi en de Nederlandse danseres Charlotte Goessaert ge-ïnteresseerd in crip. In 2020 vond de term crip bredere in-gang bij het grote publiek met de documentaire ‘Crip Camp: a Disability Revolution’.

Crip theorie

Aan het begin van de jaren 2000 gingen ook academici met de term crip aan de slag en onstond crip theorie als een interdisciplinair onderzoeksdomein, weliswaar nog steeds nauw verbonden met eerdere activistische en artistieke invullingen van de term. Crip theorie vertrekt en bouwt theoretisch gezien voort op de overlap tussen queer en disability theorie[5]. Deze twee laatste vakgebieden kenden reeds gedeelde interesses, zoals het afzetten tegen processen van medicalisering en pathologisering. De HIV/AIDS gezondheidscrisis die de LGBT-gemeenschap ongemeen hard trof, bracht het queer en disability denken dichter bij elkaar [6]. Net zoals disability onderzoekers bieden crip denkers ook weerstand tegen eenduidige, medische benaderingen van handicap, maar ze streven hierbij expliciet meer contesterende, fluïde en intersectionele posities na. In Exile and Pride (1999) schrijft, auteur en activist Eli Clare bijvoorbeeld over de verstrengeling tussen handicap, transidentiteit, ras, seksualiteit, milieu, zowel op persoonlijk als op politiek niveau[7]. In Feminist, Queer, Crip (2013) toont Alison Kafer hoe crip theorie inzichten uit het (Black) feminisme en dekoloniaal denken en
ecologie en milieu inzet om na te denken over handicap[8].

Wat crip theorie verder onder-scheidt van disability studies is dat men te leen gaat binnen queer theorie. Zo zoeken crip denkers thematische overlap op met het queer gedachtegoed. Het samendenken van handicap en seksualiteit is daar een voorbeeld van. Verder hanteert crip theorie ook methoden en theoretische concepten uit queer theorie. Op die manier kregen de volgende nieuwe methoden en concepten vorm binnen crip theorie: ‘crippen’ als werkwoord, ‘compulsory able-bodiedness’ en ‘crip tijd/crip toekomsten’.

Handicap en seksualiteit

Uniek voor crip theorie is dat het in het denken over niet-normatieve lichamen thematische overlap opzoekt met queer studies. Zo schrijft Anaïs Van Ertvelde bijvoorbeeld met scherp over het wegpoetsen van handicaps als men denkt over plezier, seks en erotiek[9]. Veelal wordt het gehandicapte lichaam enkel benoemd door medische termen en niet in relatie gebracht met erotiek. Crip gaat juist het tegenovergestelde doen en handicap verbinden met verlangen en begeerte. Crip denken legt bloot hoe onze erotische taal lichamen kneedt binnen de kaders van het gewenste en het begeerlijke. Vervolgens gaat crip denken tegen alle verwachtingen in de erotiek van gehandicapte / andere lichamen onderstrepen waardoor normatieve taal en verwachtingen over
seksualiteit volstrekt ontoereikend worden. Anaïs Van Ertvelde schrijft daarover het volgende:

Ik wil mijn lichaam niet laten bestaan in medische termen: vagina, stomp, obesitas. Ik wil kut en ik wil dik en ik wil hand en ik wil woorden die nog niet bestaan, adjectieven die we nog niet uitgevonden hebben. Ik wil geen erotische taal die mij zo kneedt dat ik binnen de kaders
van het gewenste en het begeerlijke pas. Ik wil erotische taal die zulke kaders doet ontploffen [9].

Seksualiteit verbinden en samen denken met handicap of met lichamen die niet in hokjes passen, is niet alleen productief om na te denken over andere lichamen en/of handicap, maar het is ook productief om de eenduidige blik op seksualiteit te ontmantelen en te spreken over seksualiteiten[10].

Naast deze thematische overlap, hanteert crip theorie zoals gezegd dus ook methoden en theoretische concepten uit queer theorie, zoals: queeren/crippen als werkwoorden, compulsory heterosexuality/ compulsory
able-bodiedness en queer tijd/crip tijd.

Crippen als werkwoord

In parallel met ‘to queer’, kan crip ook als werkwoord worden ingezet, met name als ‘to crip’, of in het Nederlands ‘crippen’. Dit werkwoord belichaamt eenzelfde dynamiek als het oorspronkelijke heropeisen van crip als scheldwoord om het een nieuwe betekenis te geven die maatschappelijke vooroordelen en normen rond het fenomeen handicap onder druk zetten. Een praktijk, gedachtegoed of een tekst ‘crippen’ komt dan ook neer op een kritisch en tegendraads interpreteren of lezen. Het doel hierbij is om uitsluitingseffecten en vooroordelen te onthullen, te deconstrueren. In diezelfde deconstruerende beweging houdt crippen ook in dat de oorspronkelijke praktijk of tekst een twist krijgen en net het omgekeerde gaan beteken als waar ze aanvankelijk voor bedoeld waren.[5]

Zo zal Jane Gallop de roman Lady Chatterley’s Lover (1928) van D.H. Lawrence crippen. Ze herleest de roman met speciale aandacht voor het personage Sir Clifford Chatterley, een personage dat in eerdere analyses
van het boek meestal heel kort werd behandeld of zelfs genegeerd werd.

Lady Chatterley’s Lover opent met Clifford die thuiskomt na het vechten in de Eerste Wereldoorlog en daar verlamd is geraakt met als resultaat dat hij zijn vrouw niet meer zou kunnen bevredigen, lees vooral: dat hij haar nooit een kind zal kunnen geven. Het verhaal laat Clifford achter als gedeseksualiseerde, niet-productieve, zielige man in een rolstoel en focustop de nieuwe affaire van Lady Chatterley, een liefde en seksualiteit die tot kinderen leidt. Gallop kijkt in haar lezing vooral naar die passages waarin Sir Clifford Chatterley aan bod komt en leest daarin dat Clifford een erotische band heeft met zijn verpleegster. De verteller keurt deze seksualiteit af als zijnde pervers (want niet productief), maar voor Gallop is het punt vooral dat Clifford zijn seksualiteit niet verloren is en zeker nog in staat is om zowel zichzelf als de ander seksueel te bevredigen, en bij uitbreiding dat er wel een samengaan van handicap en seksualiteit mogelijk is[11].

Alison Kafer cript op haar beurt dan weer de feministisch-utopische roman Woman on the Edge of Time (1976) van Marge Piercy. Bij het (her)lezen van deze roman, merkt Kafer op dat handicap weggeschreven is in Piercy’s utopische wereld. Dit toont volgens Kafer aan hoe moeilijk het is om ons wenselijke toekomst voor te stellen mét handicaps. Kafer geeft het verhaal vervolgens een twist om ruimte te creëren voor toekomstbeelden waar niet-normatieve bodyminds wél deel van uitmaken. Ze introduceert hiervoor de term crip futures of crip toekomsten[8].

Compulsory able-bodiedness

Voortbouwend op het queer concept ‘compulsory heterosexuality’, of verplichte heteroseksualiteit, introduceerde Robert McRuer het concept ‘compulsory able-bodiedness’, vrij vertaald als verplichte validiteit
of de dwang van het normatieve lichaam
[12]. Deze concepten bouwen voort op eerder werk van Michel Foucault en Judith Butler en omschrijven normen van validiteit en heteronormativiteit als een genaturaliseerde, disciplinerende macht. Zulke normen worden geïnternaliseerd en bepalen hoe we ons tot ons eigen en de ander haar lichaam moeten verhouden, het bepaalt (naar) welke lichamen we mogen verlangen en (naar) welke niet. Robert McRuer voert het verplichtende karakter van een valide lichaam terug op het ontstaan van de kapitalistische-industriële samenleving. Beschikken over een valide lichaam was daarin noodzakelijk om actief te zijn op de arbeidsmarkt (letterlijk: het verkopen van de eigen lichamelijke arbeid) om zo in levensonderhoud te kunnen voorzien. McRuer schrijft “It is here that we can begin to understand the compulsory nature of ablebodiedness: in the emergent industrial capitalist system, ‘free to sell one’s labor but not free to do anything else’, effectively meant: free to have an able body, but not free to have anything else”[12].

In aansluiting hierop laat de Nederlandse filosoof en auteur Lieke Marsman (1990) in haar bundel De volgende scan duurt vijf minuten (2018) bijvoorbeeld duidelijk zien hoe ook vandaag onze kapitalistische maatschappij ziekte in de eerste plaats definieert als onvermogen om te werken, als een onvermogen om
productief te zijn. Ze beschrijft treffend hoe productiviteit de voorrang krijgt op pijn, klachten, lijden, vermoeidheid. Wanneer iemand ziek is of een handicap heeft, wordt die volgens disability studies onderzoeker en literatuurwetenschapper Rosemarie Garland-Thomson vaak geconfronteerd met vragen zoals: ‘Ben je zo geboren?’, ‘Kunnen ze het nog genezen?’ ‘Hoe lang moet je zo nog rondlopen?’[13] Dergelijke vragen, zo stelt ook McRuer, animeren het verplichtende karakter van able-bodiedness/able-mindness. Er is amper ruimte om een niet-normatieve bodymind te omarmen: “Compulsory able-bodiedness functions by covering over, with the appearance of choice, a system in which there actually is no choice.”[12]

In parallel met ‘compulsory heteronormativity’ beschrijft McRuer ook hoe lichamen met een beperking systematisch voorgesteld worden als onnatuurlijke lichamen, net zoals homo- en biseksualiteit vaak als onnatuurlijk alternatief voor zogenaamd normale heteroseksualiteit worden gezien. Gebruik makend van het eerdere werk rond gender- en hetero-normativiteit door o.a. Judith Butler, komt McRuer tot de vaststelling dat de norm van een valide lichaam geen natuurlijk gegeven is, maar voortdurend opnieuw geconstrueerd wordt in tal van praktijken, niet het in minst in culturele representaties zoals in film, literatuur, theater, enzovoort.
Voortbouwend op de idee van een verplichte, weinig zichtbare norm van zogenaamde valide lichamen streeft men bijgevolg binnen het crip gedachtegoed niet louter een samenleving na die inclusiever wordt voor
(sommige) personen met een beperking door steeds meer uitzonderings-maatregelen te voorzien die toegankelijkheid verhogen. Meer rolstoelrampen en minder trappen, braille-en auditieve equivalenten van geschreven taal, stille ruimtes enzovoort zijn uiteraard welkom, maar het is niet genoeg. Het heeft meer te maken met een anders denken over diversiteit van bodyminds.

Boekcover van Robert McRuer. Tegen een abstracte, veelgekleurde achtergrond leest de titel Crip Theory: Cultural signs of queerness and disability.

Crip theorie hanteren is een voortdurend bevragen wie binnen en wie buiten de norm valt. Het is voortdurend de strijd aangaan met de druk tot normalisering in al haar verschijningsvormen. Men wilt het zogenaamd natuurlijke uitgangspunt van het gezonde, valide lichaam en geest ondermijnen. Het crip gedachtegoed dringt erop aan het fenomeen handicap collectief anders voor te stellen; niet als alternatief dat voortdurend de vergelijking en competitie dient aan te gaan met het ‘normale lichaam’, dat louter getolereerd en geaccommodeerd dient te worden. Crip theorie en
activisme streeft ernaar om verschil fundamenteel als natuurlijk te zien. Crip theorie wilt ons collectieve voorstellingsvermogen oprekken door op zoek te gaan naar de wenselijkheid van verschil, zowel in het hier en nu als in toekomstvoorstellingen.

Crip tijd

Binnen disability gemeenschappen wordt het begrip ‘crip tijd’ al langere tijd ingezet. Als een in-group begrip verwees ‘crip tijd’ oorspronkelijk naar verschillende manieren waarop mensen met niet-normatieve bodyminds
meer tijd nodig hebben. Zo kan er ‘extra’ tijd nodig zijn om met een rolstoel door een stad of gebouw te navigeren, om examens af te leggen, om te wachten op persoonlijke assistenten of om technologische problemen het hoofd te bieden (zoals het afstemmen van een hoorapparaat op een ringleiding of het omzeilen van defecte liften). Naast deze ‘extra tijd’ verwijst crip tijd ook naar een flexibel omspringen met stiptheid, bijvoorbeeld rond starturen van bijeenkomsten of evenementen [14].

In haar boek Feminist, Queer, Crip bouwt Alison Kafer deze flexibele invulling van tijd verder uit.

It is this notion of flexibility (not just ‘extra’ time)” that matters. Crip time is flex time not just expanded but exploded; it requires reimagining our notions of what can and should happen in time, or recognizing how expectations of “how long things take” are based on very particular minds and bodies. We can then understand the flexibility of crip time as being not only an accommodation to those who need “more” time but also, and perhaps especially, a challenge to normative and normalizing expectations of pace and scheduling. Rather than bend disabled bodies and minds to meet the clock, crip time bends the clock to meet disabled bodies and minds[8].

Kafer denkt hierbij verder op het begrip ‘queer time’, maar ze zal er ook van afwijken. Queer tijd zo schrijft o.a. Jack Halberstam, duidt in een eerste beweging hoe tijdskaders door en door verweven zijn met heteroseksuele normen in de samenleving. Mensen worden verwacht een schema te doorlopen van een afhankelijke kindertijd naar een onafhankelijke volwassenheid, vervolgens is er het huwelijk, de reproductie en de arbeidsproductiviteit. De drastische inkorting van de levensduur tijdens de HIV/AIDS-epidemie, maakte ‘normale’ temporele schema’s volstrekt obsoleet voor een belangrijk deel van de LGBT-gemeenschap. Bij gebrek aan een valabel toekomstperspectief en gezien hun gemarginaliseerde posities in de samenleving, ontstond een queer houding die zich misschien wel best laat samenvatten als ‘fuck the future’. In plaats van een leven te plannen volgens het hegemonische schema van huwelijk, voortplanting en arbeid, werd het
overleven in het hier-en-nu urgent. Halberstam omschrijft queerness dan ook niet louter als seksuele oriëntatie, genderidentiteit of -expressie, maar als een levenswijze voor “zij die leven buiten reproductieve en familiale tijd, alsook op de grenzen van arbeids- en productiviteitslogica (…); zij die leven op momenten wanneer anderen slapen en zij die leven op plekken die anderen hebben verlaten.” Queerness in tijd manifesteert zich volgens Halberstam in “vreemde temporaliteiten, imaginaire levenslopen en excentrieke economische praktijken” [15].

Hierop voortbouwend wijst Kafer erop hoe ook voor crips het krijgen van diagnoses en prognoses reguliere beleving van tijd en levensloop op zijn kop zet; hoe het zuinig omspringen met beperkte energie gezien kan worden als een verzet tegen de norm van een productief lichaam. In een treffende blogpost schrijft Srinidhi Raghavan bijvoorbeeld hoe ze plezier en een gemeenschapsgevoel vindt in de online discussies met andere toekomst
gehandicapte vrouwen, allen geduldig gebruik makend van geschreven berichten en text-to-speech software:
“A pleasure of living in crip time. A pleasure of them knowing that I might look 28 and healthy, but feel 68 and exhausted. That time functions differently around each other and it is fine”[16].

In haar omschrijven van crip time, wijkt Alison Kafer echter ook af van sommige aspecten van queer time, met name als het over het verzet tegen de toekomst in z’n geheel gaat. Voor een breed publiek, signaleert het hebben van een handicap immers nu al dat er maar weinig, of zelfs helemaal geen toekomstperspectief is weggelegd voor de persoon in kwestie. Sterker nog, in het denken over een wenselijke toekomst figureren “handicap, ziekte, ‘afwijking’, ‘defect” al te vaak als een bedreiging voor het maatschappelijke bestel: een bevuiling van de genenpool, een verzwakking van de natie, een risico voor de levenskwaliteit van het gezin, een last voor de overheidsfinanciën”.

In die context is het volgens Kafer prioritair dat we de toekomst niet
afwijzen, maar crippen
; dat we ons alternatieve toekomsten kunnen voorstellen, toekomsten die handicap omarmen, toekomsten die ondersteuning bieden aan een veelheid van bodyminds met hun respectievelijke tempo’s en synchronisaties. Het nastreven van zo een verlangen naar crip toekomsten (crip futures) is niet louter een symbolische oefening volgens Kafer, maar wel een noodzakelijke stap. Pas als we wenselijke toekomstpaden zien voor mensen met een handicap, wordt het mogelijk om ook in het heden onrechtvaardige processen van normalisatie, uitsluiting, marginalisatie, geweld tegen niet-normatieve lichamen te stoppen. Kafer werkt deze theoretische beschouwingen onder meer concreet uit voor de veelbesproken Ashley X-zaak.

Controverse

De term crip leidt tot enkele controverses. Zo zou de term crip mensen vervreemden en afstoten. Wie wilt zichzelf nu kreupel noemen? Ondanks alle geleverde werk blijft crip inderdaad een shockerende term. Voor zij die crip inzetten schuilt daar echter net ook de kracht. Eli Clare schrijft bijvoorbeeld:

Queer en crip zijn verwant, het zijn woorden om te shockeren, woorden om te vullen met trots en eigenliefde, woorden om te weerstaan aan geïnternaliseerde haat, woorden om een politiek te helpen smeden [7].

Ook Alison Kafer vermoedt dat bijvoorbeeld mensen met chronische ziekten, zoals asthma en diabetes, zich niet snel als crip zullen identificeren. Toch is ze ervan overtuigd dat het werk in crip theorie zinvol kan zijn voor hen, net zoals het werk door feministische denkers en actiegroepen zinvol is, ook voor vrouwen die zich niet als feministe identificeren. Ze schrijft daarover het volgende: “(…) rethinking our cultural assumptions about disability, imagining our disability futures differently, will benefit all of us, regardless of our identities”[8]

Een tweede punt van discussie draait om de volgende vragen: Wie mag de term crip claimen? Wie mag zich crip noemen? Wie mag er met crip theorie aan de slag gaan? De vraag of mensen zonder handicap crip kunnen claimen roept ambivalentie op. Aangezien ‘kreupel’ als scheldwoord oorspronkelijk marginaliserend werd ingezet, loert ook op bij crip het risico om de hoek dat de term en theorie toegeëigend wordt door dominante stemmen. Nadenken over wie crip mag claimen laat langs de andere kant ook toe om vanzelfsprekende tweedelingen teniet te doen tussen gehandicapt en valide, ziek of en gezond. Je identificeren met crip en crip inzetten kan een manier zijn om te erkennen dat we allen bodyminds hebben met wisselende vaardigheden en beperkingen. Alison Kafer geeft de volgende contouren mee:

Crip kritisch claimen vraagt om de ethische, epistemische en politieke verantwoordelijkheden achter zulke claims te erkennen; het deconstrueren van de tweedeling tussen disabled en ablebodied/able-minded vraagt net méér aandacht voor hoe verschillende body/minds verschillend behandeld worden, niet minder[8].

In deze context brengt het onderscheid tussen ‘zich identificeren als’ ten opzichte van ‘zich identificeren met’ mogelijks hulp volgens Sami Schalk. Als ablebodied onderzoeker identificeert die zich met crip. Schalk plaatst zich zo persoonlijk en politiek op één lijn met een groep waar ze niet toe behoort maar wel een affectieve, emotionele aantrekkingskracht toe voelt. Schalk tracht met die omschrijving een evenwicht te behouden tussen het erkennen van verschil tussen normatieve en niet-normatieve bodyminds, zonder een harde tweedeling op te werpen[17].

Referenties

1. (en) VICTORIA ANN LEWIS, Crip | Keywords for Disability Studies.
2. (nl) VAN GOIDSENHOVEN, LENI, 50 Key Terms in Contemporary Cultural Theory (). Kalmthout: Pelckmans Pro (2017), “‘Crip Theory’”, pp. 92–96. ISBN 978–94–6337–081–3.
3. (en) ‘Critical Disability Studies’ in Stanford Encyclopedia of Philosophy. Stanford University.
4. Label C/Rip — Social Text socialtextjournal.org.
5. (en) CARRIE SANDAHL, QUEERING THE CRIP OR CRIPPING THE QUEER?: Intersections of
Queer and Crip Identities in Solo Autobiographical Performance (). GLQ (2003)
.
6. (en) ROBERT MCRUER, Critical Investments: AIDS, Christopher Reeve, and Queer/Disability Studies. Journal of Medical Humanities (2002).
7. CLARE, ELI, Exile and pride : disability, queerness, and liberation, Durham. ISBN 978–0–8223–6016–2.
8. KAFER, ALISON, Feminist, Queer, Crip. Indiana University Press, Bloomington (2013). ISBN 978–0–253–00941–8.
9. (nl) VAN ERTVELDE, Anaïs. ‘Ik wil erotische taal die iedereen teder in het gezicht mept en van alles losmaakt’ deburen.eu.
10. (en) (ED.) ROBERT MCRUER, ANNA MOLLOW, Sex and Disability. Duke University Press, Durham [N.C.] (2012). ISBN 978–0–8223–5140–5.
11. (en) JANE GALLOP, Sexuality, Disability, and Aging Queer Temporalities of the Phallus. Duke University Press (2019). ISBN
978–1–4780–0161–4.
12. (en) ROBERT MCRUER; (ED.) ROSEMARIE GARLAND-THOMSON, BRENDA JO BRUEGGEMANN, AND SHARON L.
SNYDER., “Compulsory Able-Bodiedness and Queer/Disabled Existence.”
Disability Studies: Enabling the Humanities. New York: MLA Publications (2002), pp. 88–99.
13. (en) GARLAND-THOMSON, ROSEMARIE (2014). The Story of My Work: How I Became Disabled. DSQ. 34 (2)
14. (en) Crip time. Dictionary of American Slang. Geraadpleegd op 23 december 2020.
15. (en) HALBERSTAM, JACK, In a queer time and place : transgender bodies, subcultural lives. New York University Press, New York (2005). ISBN 0–8147-
3584–3.
16. (en) SRINIDHI RAGHAVAN, The value of ‘crip time’: Discarding notions of productivity and guilt, to listen to the rhythms of our bodies.
Geraadpleegd op 23 december 2020.
17. (en) SCHALK, SAMI (2014). Coming to Claim Crip: Disidentification with/in Disability Studies. DSQ 33(2)

--

--